Bert de Vries is voorzitter van Stichting Kenteq (de Stichting is enig aandeelhouder in Uitgeverij Kenteq). Het overgrote deel van zijn leven heeft hij gewerkt in de wereld van fiscaliteit en organisatie. Hij is gepensioneerd maar blijft zich onverminderd inzetten, onder meer voor Sterk Techniekonderwijs, en op het gebied van organisatie en kwalificaties van verschillende branches en fondsen binnen de techniek. We stellen hem een paar vragen.
Wat speelt er volgens jou op dit moment in het techniekonderwijs?
We hebben op het moment heel veel activiteiten, we ondernemen veel binnen het (v)mbo. De toestroom van mbo-studenten neemt af, je ziet daar echt een terugval. Dat heeft wat mij betreft twee oorzaken: het vak techniek wordt niet ondersteund door een doelgerichte marketingcampagne die aangeeft wat je nu en later aan het vak techniek hebt, én de techniekbranche is van huis uit niet gewend om zichzelf goed in beeld te zetten. Vaak zijn het hardwerkende partijen en bedrijven die vooral bezig zijn met het vak uitoefenen. Ouders zouden betrokken moeten worden bij de keuze van de kinderen, zodat ze leren wat techniek inhoudt, welke beroepen er allemaal te vinden zijn, en welke salarissen. Een gemiddelde servicetechnicus A – dat is een van de hogere vakgebieden – verdient momenteel tussen de 3800 en 4400 euro per maand, exclusief allerlei toeslagen. Dat zijn forse salarissen, en ook voor beginnende monteurs zijn de startsalarissen hoger dan wanneer ze bijvoorbeeld bij een vervoersmaatschappij zouden beginnen.
Waar zie jij kansen om studenten enthousiast te krijgen voor het vak techniek?
Dat zit met name in de vele activiteiten die momenteel worden ontplooid. Bijvoorbeeld ‘Hoe wordt techniek tastbaar’: daarvoor proberen we kinderen in het primaire onderwijs in groep 7 en 8 betrokken te maken. Waar ligt hun affiniteit en belangstelling, en hoe help je ze dat verder ontwikkelen? Dat zijn heel mooie activiteiten, en ik vind het belangrijk om dat goed neer te zetten.
Wat je ook ziet is dat met Sterk Techniekonderwijs vele ‘tech labs’ zijn opgericht. Ook daar wordt het primaire onderwijs begeleid in allerlei activiteiten rondom techniek. Ouders spelen daarin een sleutelrol, die moet je er echt bij betrekken. Ik heb al vijf jaar geleden gepromoot om instructeurs (bijvoorbeeld gepensioneerde technici) naar het primaire onderwijs te sturen. Met name op ouderavonden, om een praatje te houden over perspectieven en mogelijkheden in de techniek, maar ook voor docenten zelf: hoe kunnen zij techniek aantrekkelijk maken, welke activiteiten kunnen ze ontplooien?
Ik ben zeven jaar lang aan een scholengemeenschap verbonden geweest met twaalf basisscholen en twee speciaal onderwijsscholen. De destijds ingevoerde techniekkasten stonden langzaam te versloffen, dat is echt zonde, en dat kan dus anders.
Wat zijn volgens jou de do’s en de don’ts?
Vooral veel meer mensen betrekken bij je vak, het in het theater zetten van het techniekonderwijs. Als je kijkt naar de energietransitie: daar heb je ongelofelijk veel technici voor nodig, van elk niveau. Dus als mbo’ers willen doorstuderen op het hbo, dan worden daar heel veel faciliteiten voor gecreëerd. Dat moet je als branche doen: elke dag op de markt staan en vertellen waar je goed in bent, laten zien wat je maakt, hoe het tot stand komt en vooral hoeveel mensen daarbij betrokken zijn. Beroepen in de techniek worden nog te vaak als ‘vies’ gezien, laat zien dat dat beeld helemaal niet klopt, dat er meer dan genoeg ‘schone’ beroepen beschikbaar zijn. Laatst werd er bij mij voor de deur een elektriciteitskabel doorgetrokken. Er zijn dan geen jongens aan het scheppen, maar er zijn kleine graafmachines de geul aan het maken en ook mensen bezig met het verbinden van die kabels, mofjes aanleggen, daar komt geen zand of vuil bij kijken.
De kracht zit erin om dat te laten zien. Je mag best wat vuil aan de handen hebben, dat hoort er gewoon bij, maar over het algemeen zijn het ontzettend aantrekkelijke en uitdagende banen, met goede werkomstandigheden: dat beeld moet je bewaken en uitstralen.